Terug naar het overzicht

Vervening in Nederland

Turf, een belangrijke energiebron

Turf vormde in Nederland lange tijd de belangrijkste energiebron. De eerste veenwinning, toen nog zeer kleinschalig, het ging om particulier initiatief, vond al plaats in de  vroege Middeleeuwen. Kloosters hadden daarbij vaak een  leidende rol. Vanaf de 16e eeuw werd het vervenen steeds grootschaliger aangepakt met als gevolg een enorme impact op het Hollandse landschap, zeker toen men niet langer op kleine schaal voor eigen gebruik ging produceren, maar voor de stedelijke markt. De turfwinning werd steeds meer systematisch aangepakt en ook steeds grootschaliger. Je had de droge vervening in de hoogveengebieden in Oost-Nederland naast de natte vervening in West-Nederland waarbij met de baggerbeugel de veenplassen ontstonden. De vraag naar turf nam sterk toe door de enorme groei van de steden en de industrie. Ook de inzet van kapitaal nam fors toe. Turfheren sloten zich aaneen tot een consortium, vennootschap of compagnie, waarin men geld kon beleggen. Door de groeiende vraag ontstonden ook steeds meer nieuwe turfwinningsgebieden in Nederland. In de 19e eeuw werd  het vervenen steeds technischer door de introductie van o.a. smalspoorbanen en baggermachines.

De Reeuwijkse en Sluipwijkse plassen zijn ontstaan in de loop van de 18e en 19e eeuw. Destijds werd serieus begonnen met het afturven, dat wil zeggen het afgraven van de bovenste laag van het veen. Deze werd gedroogd en de zo ontstane turf werd gebruikt voor het verwarmen van de huizen en voor de industrie. Daarbij moet gedacht worden aan de Goudse keramiekfabriek, Goudse pijpenfabriek en ook het Goudse Kuitbier. Dit bier wordt tegenwoordig weer gebrouwen. Hoe belangrijk de turf was, kan men bijvoorbeeld zien aan de staatnamen; Turfsingel en Turfmarkt.

Bronnen: Groenehartvertellingen en Streekmuseum Reeuwijk