Als gevolg van een groeiende wereldmarkt nam tussen 1880 en 1920 de kaasproductie enorm toe in onze streek.
Het succes vertaalde zich naar investeringen in vaak nieuwe boerderijen. Zeer veel boerderijen in onze streek stammen uit deze periode. Ook ontwikkelingen in de bedrijfsvoering (andere manier van stallen) en het wonen (meer behoefte aan leefruimte) zorgden voor een omwenteling. De bedstee maakte plaats voor het ledikant, een losstaand slaapmeubel in ‘n aparte slaapkamer, vaak op de bovenverdieping. Onder invloed van de nieuw verworven rijkdom verschenen druk geornamenteerde boerderijen in de polders. Zelfs invloeden van stadse bouwstijlen bereikten het platteland.
Een vooraanstaande architect als Cuypers gebruikte een klassiek ontwerp van de Italiaan Sebastiaan Serlio (1475–1554) bij de bouw van het Rijksmuseum.  De effecten waren overal zichtbaar, want het destijds modieuze element de “Serliana”, een boog steunend op pilaren met 2 rechte zijramen vond overal navolging, ook in de boerderijbouw.
In een halve eeuw daarna evolueert dit engelenraam via vele rondboog-, spitsboog- en hoekige toepassingen tot een kenmerkend bouwelement op het platteland. Door de ontwikkeling van dit bijzondere raam in de verschillende uitvoeringstypen zijn ze vrij nauwkeurig te dateren. Verbetering van technieken en toepassing van gietijzeren roeden maakten steeds fraaiere rondingen mogelijk.
In de jaren ’20 van de vorige eeuw eindigt deze bouwhype tenslotte in de Amsterdamse schoolstijl met hoekige drielichtvensters.

Bron: routeboekje Tureluren en Flierefluiten in het Groene Hart, auteur Pim Steenbergen, tekeningen Hans Ringers. Uitgever: stichting Struinen en Vorsen.
©2015 Niets van deze tekst mag geheel of gedeeltelijk vermenigvuldigd of gepubliceerd worden zonder toestemming van de uitgever en auteur.